Het VITO rapport

download |
VITO geurstudie 2010 luchthaven Oostende
4-mei-2011
UITVOEREN VAN EEN
BEPERKTE MONITORING VOOR GEUR ROND DE INTERNATIONALE LUCHTHAVEN
OOSTENDE-BRUGGE
Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, Departement Mobiliteit en Openbare Werken (2010/MRG/420)
Vorige studie dateert van 2003 waarbij gepeild werd naar het
hindergevoel van de omwonenden door het bijhouden van een geurdagboek.
Aangezien uit de resultaten van de studie bleek dat vooral de
onmiddellijke omgeving van de luchthaven geurhinder werd waargenomen
werden enkele emissiebeperkende en effectgerichte maatregelen
voorgesteld.
Opmerkingen WILOO
over het rapport
ONDERZOEK DOOR
VRIJWILLIGERS
Op blz. 1 lezen we dat methodologisch dezelfde aanpak gehanteerd werd
als in 2OO3
B e d e n k in g e n
1. In 2003 werd beroep gedaan op 60 vrijwilligers. In 2010 werd dit
beperkt tot 29… waarvan 6 uiteindelijk n i e t deelnamen. Dus waren er slechts 23
participanten.
Uit de studie van 2003 bleek dat de meeste kerosinehinder vastgesteld
werd op de locaties aangeduid in studie 2010 kenmerk G1O, G12, G13, G15, G16.
Het zijn “toevallig !!???” de plaatsen van de 6 deelnemers die niet
deelnamen… (zie blz.6 en 8 v/h rapport 2010).
Over de selectie van de vrijwilligers lezen we op blz. 5 “Bij de
selectie van de deelnemers werd in de eerste plaats aan de omwonenden
die in 2003 een geurdagboek ingevuld hadden gevraagd om opnieuw een
geurdagboek bij te houden. Welnu sommigen namen deel in 2003, zijn niet
verhuisd, waren niet ziek, waren niet afwezig en kregen deze
uitnodiging niet. Dus een “vrome l e u g e n” in het verslag. In de
André Chocqueelstraat, waar uit de studie van 2003 bleek dat deze straat
tot de meest gehinderde behoort waren er toen 3 woningen, nu reeds 12.
Geen enkele deelnemer uit deze straat nam deel. Zeer “eigenaardige”
vaststelling bij zorgvuldig wetenschappelijk onderzoek.
2. Tijdstip van de “geurwaarnemingen”. Op blz. 5 (studie 2010) lezen we
dat aan de vrijwilligers gevraagd werd om tijdens de periode van 12 juni
tot 8 september 2010 drie keer per dag hun bevindingen i.v.m. de waar te
nemen geur op een formulier te noteren. Er moet dus waargenomen worden… ook als er geen vluchten zijn… vermeldt dan maar kerosinegeur…?.
We
lezen dat b i j k o m e n d werd gevraagd om ook de bevindingen
te noteren wanneer een vliegtuig werd opgemerkt of wanneer een
kerosinegeur werd waargenomen.
3. In totaal werden 3951 waarnemingen verricht. Op blz. 17 van het verslag
2010 blijkt dat gedurende een periode van 3 maanden door 23
vrijwilligers 1027 “Bijkomende waarnemingen” verricht werden. Dus
waarnemingen op het ogenblik van daadwerkelijk vliegtuigverkeer. Die
waarnemingen gebeurden o.a. door:
- GO3 met 157 waarnemingen (met slechts 4 maal hinder) bedraagt, en volgens de figuur op blz. 6 wonend op de dijk in Raverijde, op een plaats
waar de vliegtuigen o.i. zelden overvliegen.
- G08 met 171 waarnemingen (met slechts 3 maal hinder), ook wonend op Raversijde, vermoedelijk op
de Nieuwpoortsesteenweg, op een plaats die niet
zo erg overvlogen wordt.
- G14 met 139 waarnemingen (met slechts 4 maal hinder), waarschijnlijk
wonend in de omgeving v/d Nieuwpoortsesteenweg maar op een plaats die bij het
onderzoek van 2003 dichter lag bij de gehinderde zone.
- G26 met 340 waarnemingen (met slechts 4 maal hinder), vermoedelijk
wonend op de Torhoutsesteenweg.
Op het totaal aantal 1027 bijkomende waarnemingen zijn er dus 807
afkomstig van 4 personen met slechts 15 vermeldingen van hinder. Op het
totaal aantal 1027 bijkomende waarnemingen zijn de overige 220 afkomstig
van 19 personen met samen 69 waarnemingen van hinder. Dus: op 807
waarnemingen bij GO3, G08, G14, G26 samen 15 maal hinder. Op 220
waarnemingen van de overige vrijwilligers 69 maal hinder. In
statistisch opzicht mag men spreken van een significant – o.i. zeer
“d u i s t e r” - verschil. Graag zouden we hier de verklaring van
VITO over vernemen. Het minste wat te ondernemen was om enige
objectiviteit te bereiken was een “verklarend?” gesprek met de 4
recordhouders.
5. Men vergelijkt verschillende periodes met elkaar. Lente in 2003
met zomer (1/2 juni => 8 september) in 2010. Vooral de zware
vrachtvliegtuigen zorgen voor zware stankhinder. In zomer worden minder
groenten en fruit aangevoerd en zijn er veel minder vrachtvliegtuigen (zie...)!
De keuzeverklaring voor de definitie van de zomermaanden tot "worst
case" periode is bijgevolg nattevingerwerk. Beter was de totale
hoeveelheid getankte brandstof, of een berekening v/d totale uitstoot
van alle LTO (Landing Take Of) bewegingen tijdens de meetcampagnes in
beschouwing genomen.
BESLUITEN
1. Men steunt vooral op
waarnemingen als er geen vliegtuigen vliegen…
2. Men controleert de zone waar meest hinder was bij vorig onderzoek met
vrijwilligers die niet deelnamen...
3. Men beweert dat de vorige onderzoekers opnieuw voor deelname
gecontracteerd werden. Bij afwezigheid zouden ze vervangen worden door
personen uit dezelfde omtrek. Dit was niet zo
4. Zoals aangestipt zijn de bevindingen van de vier recordhouders
waarnemers (doorslaggevend bij de statistische verwerking) “eigenaardig”
in vergelijking met de overige waarnemers.
5. Er worden verschillende periodes vergeleken, de "worst case"
definitie klopt niet.
WILOO kan de gekozen
methode moeilijk als wetenschappelijk objectief en verantwoord
aanvaarden.
|
Bij de voorstelling van het 2010
geurrapport door het VITO op de OLO (Overleg Luchthaven Oostende)
vergadering van 2 mei 2011, klonk de inleiding alvast als een
lofzang (zie...)
op de luchthavendirectie!
Over de niet-genomen milderende maatregelen van het rapport
2003 (taxiën naar startplaats, taxiën op minder motoren,
"groen"-buffers) werd zedig gezwegen. Een sterk gevoel van rapportage
"à la tête du client" bekromp ons.
De milderende maatregel van 2003
moeten nochtans (allemaal) uitgevoerd worden volgens de
milieuvergunning!
Zie...
(Voor alle te nemen milderende
maatregelen uit de studie 2003
zie...)
|